Tijdens zijn studie muziekwetenschap aan de Universiteit Utrecht van 1970 tot 1977 studeerde hij daarom enkele jaren compositie bij Rudolf Escher. De keuze om bij Escher les te nemen was een bewuste keus; Samama, die als kind dwarsfluit speelde, maakte destijds kennis met enkele fluitwerken van Escher en was daar toen erg van onder de indruk. Na zijn studie heeft Samama als musicoloog tal van functies in het Nederlandse muziekleven bekleed en ontwikkelde hij zich verder als componist.
Als componist gebruikt Samama geen vaste methode of systeem. Het is een proces van improviseren achter de piano, veel componeren in het hoofd en diep nadenken over het gewenste eindresultaat. Samama past zelden iets aan na een uitvoering of repetitie van zijn muziek, dynamische aanduidingen daargelaten. Hij heeft een duidelijk idee van hoe het zal klinken. Hij componeert muziek die een logisch onderdeel is van wat hij zelf is of wie hij wil zijn. In een interview noemt hij dat symbolisch de verschillende ‘jassen’ die hij kan aantrekken. In zijn klarinetkwintet trekt hij bijvoorbeeld een ‘joodse jas’ aan.
Bij het componeren zijn twee zaken voor Samama van wezenlijk belang, ten eerste dat zijn muziek zich organisch en natuurlijk kan ontwikkelen (hij heeft nogal eens het gevel dat hij als een wichelroede achter zijn ideeën aanrent) en ten tweede dat zijn muziek communiceert, een verhaal vertelt, hoe abstract dat verhaal soms ook kan zijn.